De geschiedenis

De geschiedenis van zuurkool
Zuurkool is een bijzondere groente. Het wordt al eeuwen gegeten. Volgens de rijke historie van zuurkool zijn het de tartaren (een Mongools ruitervolk) geweest, die zuurkool ontdekt hebben.

De Mongolen vonden het maar lastig om de witte kool mee te slepen op hun tochten. Daarom werd de witte kool fijn gesneden zodat het beter te vervoeren was in hun zadeltassen. Tot hun niet geringe verbazing bleek na een aantal weken dat de gesneden witte kool aangenaam zuur van smaak was geworden. De bezweten paardenruggen die tegen de zadeltassen met de gesneden witte kool aan wreven, zorgden voor een natuurlijke fermentatie. Met een geringe hoeveelheid zout bereikt men hetzelfde effect.

Via de nomadenvolkeren kwam zuurkool in west-Europa. In Griekse en Romeinse kelders heeft men reeds houten vaten gevonden voor de bereiding van zuurkool. Rond 130 voor Christus roemt Plinius reeds de heerlijke smaak van zuurkool.

Scheurbuik
De truc met het natuurlijk conserveren van witte kool als zuurkool was ontdekkings-reizigers en veroveraars van wereldzeeën zeer welkom. Zuurkool blijft ook op lange reizen goed houdbaar en was hét middel tegen scheurbuik vanwege de aanwezigheid van grote hoeveelheden vitamine C (een dodelijke ziekte veroorzaakt door een gebrek aan vitamine C). De wereldzeiler James Cook nam op advies van een arts, Johannes Kramer, zuurkool mee en ook Columbus nam op advies van zijn arts vaten zuurkool mee. Ook onze Verenigde Oost Indische- en later de West Indische compagnie, hadden standaard zuurkool in het vooronder. Daarom heet vitamine C -ascorbinezuur-, dit is afgeleid van a-scorbus (‘tegen scheurbuik”).